De viool
en altviool
De vioolgroep is in het orkest de grootste groep, verdeeld in eerste en tweede
violen. Daarnaast is er de altvioolgroep, die meestal iets kleiner is. Om na te
gaan wanneer deze instrumenten ontstaan zijn moeten we een eind terug gaan, naar
ongeveer halverwege de 16e eeuw. Er bestond toen al een instrument
dat men 'viola da braccio' noemde, een instrument dat niet tussen de benen werd
geklemd, zoals de viola da gamba (been), maar in de arm (braccio) werd genomen.
Dit instrument had al de vorm had van de huidige (alt)viool. Dit instrument had
trouwens ook ongeveer de afmeting van een altviool, dus we kunnen gerust zeggen
dat de altviool eigenlijk ouder is dan de viool.
Altviool (boven) en viool
Omdat men behoefte had aan een hoger instrument, werd de viola da braccio verkleind: er ging in de laagte een snaar af en er kwam in de hoogte een snaar bij, waardoor het een ‘sopraan’-instrument werd. Dit groeide uit tot onze huidige instrumenten, de viool (violino) en altviool (viola).
In Frankrijk had men voor de altviolen in het orkest verschillende namen. Naast een of twee vioolpartijen, 'dessus' genaamd, had men de 'haute-contre', voor een kleine altviool, de 'taille' voor een wat grotere alt, en de 'quinte’' voor een heel grote.
In de loop van de geschiedenis zijn de instrumenten qua bouw verder ontwikkeld. Onder andere is de hals verder achterover gezet, en de kam dus wat hoger geplaatst, om meer geluid te krijgen. De laatste decennia speelt men ook op kunststofsnaren, in plaats van de darmsnaren die vroeger gebruikelijk waren. Omdat wij proberen zo 'authentiek' mogelijk de muziek uit de baroktijd te spelen, gebruiken wij darmsnaren. Deze zijn wel gevoeliger voor vocht en temperatuur, maar geven een wat mildere klank. Ook spelen we met een vroegere strijkstok, die ook andere mogelijkheden geeft.
Men denkt wel eens dat 'kattendarmen' voor de snaren gebruikt worden, maar wees niet bezorgd, kattenliefhebbers, het zijn schapen- of runderdarmen. Ook spelen wij zonder de tegenwoordig gebruikte kinhouder en schoudersteun; in de barok werd de viool los op de schouder gelegd. Dat kon ook omdat er minder intensief hoog op de snaar gespeeld werd, zeker op de lagere snaren. De toets was ook korter. En ook omdat er met veel minder vibrato werd gespeeld. Vibrato was namelijk een versiering, en niet iets wat je op elke noot deed!
Els Kluin
Leopold Mozart, auteur van een belangrijke vioolmethode en vader van Wolfgang Amadeus