Traverso
De traverso - je weet wel, dat instrument met die aangename, warme, fluweelzachte klank - is niets anders dan de dwarsfluit van de achttiende eeuw. We noemen hem (of is het toch een zij?) tegenwoordig traverso, maar destijds heette het instrument in Nederland gewoon 'dwarsfluit', in Frankrijk 'flûte traversière' en in Italië 'flauto traverso'. In Engeland heette de traverso 'german flute' en ook in Frankrijk werd het instrument wel aangeduid met 'flûte d’Allemagne'. Deze naam vindt haar oorsprong waarschijnlijk in de vroege Middeleeuwen, toen de dwarsfluit voornamelijk in het Heilige Roomse Rijk, oftewel Duitsland, in gebruik was en in de heidense gewesten daarbuiten vooral op snaarinstrumenten werd gespeeld.
Typisch voor de traverso van de achttiende eeuw is zijn konische boring: bij de kop is de boring wijd, bij de voet nauw. Eerdere en latere versies van de dwarsfluit zijn cylindrisch. De konisch geboorde traverso deed zijn intrede rond 1680 aan het Franse hof. De eerste bespelers van het instrument, Philibert Rebillé en René Pignon Descoteaux, genoten tevens bekendheid als zangers. Zij wisten met hun traverso's de prachtigste variaties te maken op bekende airs de cour. Deze gevoelige, melancholische, smachtende melodieën voerden zij uit voor een klein publiek van fijnproevers in de intieme sfeer van de chambres van Versailles en Fontainebleau. De populariteit van de traverso bleef niet lang binnenskamers. Als onderdeel van de Franse mode werd de traverso geliefd in grote delen van Europa. Vooral in de betere kringen, ook toen al!
Traverso's zijn meestal gemaakt van houtsoorten zoals buxus, ebben en grenadil, met aan de tappen ringen van ivoor. Ter geruststelling: tegenwoordig wordt kunstivoor gebruikt. De eerste traverso's uit Versailles en omgeving waren driedelig, net zoals de moderne dwarsfluit. De kop is afgesloten met een stemkurk en bevat het mondgat, het middenstuk heeft zes gaatjes en het voetstuk heeft een gaatje dat middels een klep wordt geopend. Later werd de traverso vierdelig, met een apart deel voor de linker- en de rechterhand. Traversospelers, zoals de beroemde Michel Blavet, gingen op reis door Europa met een assortiment aan delen voor de linkerhand van verschillende lengte. Met deze corps de réchange konden zij hun instrument aan de plaatselijke stemming aanpassen, want EU-standaarden bestonden toen nog niet.
Wat is nu typisch traversomuziek? De Franse airs de cour zijn al genoemd en daar kunnen de airs de brunettes, de airs sérieux et agrave; boire, de chansons en de noëls met hun variaties nog aan worden toegevoegd. In Franse cantates en opéras verschijnen de traverso's zodra vogels, en dan vooral de nachtegalen, moeten worden geďmiteerd. Michel Pignolet de Montéclair laat de traverso zelfs de papegaai en de kalkoen imiteren. Weinig is te gek voor een traversospeler, maar er zijn natuurlijk grenzen. In de Lutherse kerkmuziek van onder meer Johann Sebastian Bach speelt de traverso vaak een rol. Natuurlijk in het Weihnachtsoratorium als de herders zich naar Bethlehem spoeden: Frohe Hirten, eilet, ach eilet! En de traverso maar snelle nootjes spelen... Aanmerkelijk rustiger is de melancholische fluitpartij van de aria 'Aus Liebe will mein Heiland sterben' uit de Matthäus Passion. In Bach's Kaffee-cantate en in zijn Bauern-cantate blijkt de traverso uitstekend geschikt te zijn voor de begeleiding van allerlei werelds vermaak.
De bouw van het instrument maakt dat veel traversomuziek in de toonsoort D-groot is geschreven. Als je alle zeven gaatjes dichtdoet en over het mondgat blaast dan hoor je immers een D, en doe je de gaatjes één voor één open dan hoor je een heel aardige toonladder met een rijke, warme klank. Afhankelijk van de toonsoort heb je meer of minder vorkgrepen nodig. Noten met vorkgrepen, zoals f, bes en gis, hebben een heel gevoelige, zachte en soms wat omfloerste klank, ideaal om bijvoorbeeld een droevige stemming op te roepen. Behoefte aan melancholie? Vraag dan een fluitist om een air de cour in c-klein te spelen!
Martin Knotters
Michel Blavet (1700-1768) was de beroemdste fluitist van de achttiende eeuw. Op dit schilderij, door Henri Millot, houdt hij de fluit naar rechts, zoals het hoort. In werkelijkheid hield Blavet, die autodidact was, de fluit naar links.